Waarom we al twee keer echt bang zijn geweest
Deze blogpost is een follow-up op de blogpost rond de zin en waanzin van facebookposes en moet weerwerk bieden tegen alle vrolijke – er is nooit een probleem – facebookposts.
Er is één moment waarop mensen geen foto’s trekken. En dat is wanneer ze bang zijn.
Het afgelopen jaar heb ik in Zuid-Afrika op twee momenten geen foto’s getrokken. Ergo, ik ben twee keer echt bang geweest. Niet zomaar geschrokken, maar echt bang. Levensbang om het zo te zeggen. En was dat terecht? Tja, op die moment dacht ik van wel.
Voordat we naar Zuid-Afrika vertrokken, schoot er vanalles door ons hoofd. Je gaat naar een paradijselijk land, de olifanten lopen door je tuin en,… er is meer kans om iets voor te hebben dan dat je gewoon in België in je zetel zou blijven zitten. Dat is zo.
Tast een bekentenis als dat ik bang ben geweest mijn machomannelijkheid aan? Hmm. Ik denk het niet. Af en toe eens goed bang zijn, zorgt ervoor dat je weer wat steviger in het leven staat.
Wanneer ben ik dan bang geweest? Niet toen we met de auto tegen de vrachtwagen zijn gecrashed. Dat was te snel en te kort om bang te zijn. Geschrokken, dat wel. Maar bang niet. Daarvoor waren er te veel foto’s van.
Twee keer.
Bang van de zwaartekracht
De eerste keer reden Marianne en ik met onze auto in de Drakensbergen. We zaten in een klein bergdorpje en hadden gehoord dat er hoger in de bergen een skioord was dat momenteel gesloten was, maar het uitzicht zou er mooi zijn en je zou er wel wat kunnen wandelen.
‘Maar pas op.’ zei de Rough Guide ‘De weg naar boven is niet simpel.’
Weet je wat? Zeiden we tegen elkaar. We gaan met ons klein autootje en proberen er te geraken. Als we merken dat het te moeilijk wordt, dan keren we gewoon terug.
We beginnen aan de tocht. Alles loopt vlot. De weg naar boven is geen gewone asfaltweg natuurlijk, maar een dirt road die in de bergen is uitgehouwen. Aan je rechterkant: de berg. Aan je linkerkant: een afgrond.
Af en toe passeren we bordjes die ons waarschuwen dat de weg niet zo gemakkelijk is, maar momenteel doet ons autootje het nog perfect.
Er komt een tractor naar beneden. We gaan in de kant staan. Hij passeert ons. We vertrekken terug en dan gebeurt het: achter een bocht komen we zonder veel snelheid op een helling terecht. Plots slippen de wielen door op de gravelweg. Het was net achter een bocht, dus nu links naast ons: afgrond én achter ons: afgrond.
De wielen slippen. Duw op de rem. We schuiven naar achter.
Trek de handrem op. We schuiven nog steeds naar achter, richting afgrond.
Bang dus.
We staan stil. Oef. De weg is te smal om te draaien. De bestuurder kan zijn voet niet van de rem halen anders beginnen we weer te schuiven.
Rem lossen. Gas geven. Onmenselijk gasgeven. Bewonderenswaardig dat onze motor daar niet ter plekke is opgesmoord. We krijgen grip en schieten iets hoger op een stuk waar we kunnen draaien. Maar het bang hebben was nog niet gedaan.
Omdat er nu genoeg adrenaline door ons lijf raast, besluiten we dat het hoog tijd wordt om terug te keren. De snuit van de auto staat ondertussen in de juiste richting. Rem ingeduwd houden. Vooral geen gas geven. Gewoon de handrem een beetje lossen. De auto begint te schuiven. Snel handrem terug opgetrekken. De auto schuift verder. Richting afgrond.
Crazy. De auto komt tot stilstand. Toon durft noch de rem, noch de handrem los te laten. Marianne stapt uit, verzamelt twee grote stenen en legt die op het pad voor de auto. Als de auto te hard begint te schuiven, dan moet ik de auto tegen die stenen aansturen zodat we terug stil komen te staan, niet in de afgrond.
We halen al het gerief uit de auto (waaronder het dure fototoestel waar op dit moment dus toch geen foto’s mee worden getrokken). Waarom? Uit een vreemd idee dat als de auto met bestuurder en al de afgrond ingaat, het gerief toch nog heel is.
Levensbang dus.
Handrem beetje los. Schuiven richting afgrond. Stenen verleggen. Handrem los. Schuiven richting afgrond. Stenen verleggen.
Uiteindelijk de bocht genomen en terug op platte grond. Ademhalen. Gerief verzamelen. Naar beneden… Oef.
Bang van het hoogste punt op een vlakte
De tweede keer was ik (Toon) alleen. We waren met een groep op een weekend aan de prachtige Wild Coast. Het was in een (op een aantal zebra’s na) verlaten natuurpark waar je enkel met een 4×4 tot op je bestemming gaat. In de eerste helft van de nacht zijn er zelfs 4×4’s over en weer moeten rijden om een 4×4 te gaan lostrekken.
Zo afgelegen dus.
Doordat het huisje dat we met z’n allen hadden gereserveerd vol zat en een afgelegen rondavel ons wel romantisch leek, lag onze accommodatie een kleine tien minuten wandelen van de groepsaccommodatie waar de rest van de groep zat.
Het is donker en Marianne is al gaan slapen. Het afgelopen kwartier is er al de hele tijd weerlicht te zien: drie bliksems per seconde, maar geen regen en geen donder te horen.
Ik besluit om nog op een drafje van de groepsaccommodatie naar ons huisje terug te lopen om de storm voor te zijn en hopelijk nog droog in onze rondavel aan te komen. Zonder licht, want Marianne was eerder met het hoofdlampje naar het huisje gewandeld. Maar, dacht ik, de hemel geeft nog licht genoeg.
Ik ga het onduidelijke pad in het bos in.
Plots trekken de onweerswolken boven ons samen en wordt het stikdonker. Het lijkt alsof ik in het bos in een slechte horrorfilm terecht ben gekomen. Niets te zien. Bliksemflits. Helverlichte hemel. Ik kan een paar meter lopen. Terug stikdonker. Flits. Helverlichte hemel. Lopen. Donder. En dan gaan de hemelsluizen open.
Ik heb al in veel regen gelopen, maar zelden met volle goesting in een echte Zuid-Afrikaanse storm.
Het dondert, bliksemt, regent. Uiteindelijk kom ik het bos doorweekt uitgelopen. Open vlaktes voor mij. De donder kraakt en knalt. Het is van die donder waar je van in elkaar krimpt en gebogen van begint te lopen. Donder waarvan je weet dat de storm recht boven je hoofd hangt. Ik loop aan de rand van de vlakte. Naast het bos.
Door mijn hoofd schiet ‘ik mag niet op de vlakte gaan lopen, maar ze zeggen ook altijd dat je niet onder een boom mag gaan staan. Waar moet een mens dan lopen?’ Ik zet het op een sprint. In het pikdonker, maar nu razendsnel afgewisseld met heldere flitsen, sprint ik doornat over de dirt road naar onze rondavel.
Nu moet je weten dat mijn richtingsgevoel altijd al slecht is en tijdens zo’n desoriënterende momenten nog een stuk erger. Ik weet niet hoe ver het nog is.
De bliksem slaat in op de vlakte naast mij. Jezus, nog nooit een bliksem zien inslagen.
Sneller lopen, Toon.
Plost sta ik op de open vlakte. Het bos dat naast me liep, ligt lager en is gestopt. In het donker zag ik het niet. Ik ben het hoogste punt in de omgeving. Bliksem op de vlakte. Donder die je in elkaar doet krimpen. Donker. Licht. Donker. Licht. Striemende regen. Rondkijken. Gedesoriënteerd.
Levensbang.
Ik besluit dat het onmogelijk is om onze hut veilig te bereiken over een open vlakte vol bliksem, maak rechtsomkeer en begin adem schurend terug te lopen. Ineengekrompen van de donder en de bliksem. Veilig naar de groepsaccommodatie waar iedereen onder het afdak zit kijken naar het spectaculaire onweer dat een kwartier later al weer voorbij is.
Tja, Zuid-Afrika. Je maakt hier wel wat mee.
Leave a Reply